Plattelandswoning

15-10-2012

Wat is een plattelandswoning: de Wet Plattelandswoningen in het kort

  • Officiële benaming is: Wijziging Wet algemene bepalingen omgevingsrecht inzake de planologische status van gronden alsmede aanpassingen van plattelandswoningen. Met deze wordt dus de Wabo aangepast.
  • Het voorstel is op 14 juni 2012 aangenomen door de Tweede Kamer
  • De eerste kamer heeft op 10 juli 2012 met het voorstel ingestemd.
  • De wet is op 1 januari 2013 in werking getreden.
  • Deze wet bevat een tweetal onderdelen:
    • Om te beginnen wordt geregeld dat het planologische regime, en niet langer het feitelijk gebruik bepalend wordt voor de bescherming die een gebouw of functie geniet tegen negatieve milieueffecten.
    • Het tweede element van de wet heeft specifiek betrekking op zogenaamde plattelandswoningen. Dat zijn (voormalige) agrarische bedrijfswoningen die (tevens) door derden mogen worden bewoond. De wet regelt dat deze woningen niet worden beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf.

Probleemschets plattelandswoningen

Het komt geregeld voor dat stoppende agrariërs hun bedrijf willen verkopen of verpachten en zelf in de voormalige bedrijfswoning willen blijven wonen. Ook zie je regelmatig, dat de woning los van het bedrijf wordt verkocht aan personen die niet meer functioneel aan het bedrijf zijn gebonden. In beide gevallen is dan sprake van burgerbewoning van de voormalige agrarische bedrijfswoning. In beginsel heeft de gemeente in dergelijke situaties de plicht om handhavend op te treden en het strijdig gebruik als burgerwoning te beëindigen. Als de gemeente besluit tot handhaving van het bestemmingsplan, loopt deze bewoner het risico de woning te moeten verlaten. Bovendien is het zo, dat op basis van de geldende regelgeving de  ‘burgerbewoning’ van de voormalige agrarische bedrijfswoning zou kunnen leiden tot beperkingen van de bedrijfsvoering van het nabijgelegen agrarisch bedrijf. Het levert dus problemen op met het bestemmingsplan en de milieuwetgeving.

Tot het moment dat deze wet in werking trad beschikte de gemeente over onvoldoende mogelijkheden om sluitend te regelen dat in een voormalige agrarische bedrijfswoning burgerbewoning mag plaatsvinden, zonder dat het agrarisch bedrijf waartoe de woning voorheen behoorde, daar negatieve effecten van ondervindt in de bedrijfsvoering.

De oplossing

Planologisch regime

De oplossing van de problematiek van de plattelandswoningen wordt met deze wet gezocht in de algemene aanpassing van de relevante wet- en regelgeving op zodanige wijze dat het planologische regime, en niet langer het feitelijk gebruik, bepalend is voor de bescherming die een gebouw of functie geniet tegen negatieve milieueffecten zoals geluidhinder.

Om dit te bereiken is allereerst de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aangepast.  Wat betekent dit?

In het kader van de toetsingsgronden voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting (voorheen: een milieuvergunning) zal worden geregeld dat bij het beoordelen van de aanvraag een koppeling wordt gelegd tussen milieu en ruimtelijke ordening. Deze houdt in dat bij het beschermen van woningen en andere functies in de omgeving van de inrichting niet langer moet worden uitgegaan van het feitelijk gebruik daarvan, maar van de planologische status van de betrokken gronden en opstallen.

Naast deze algemene aanpassing past deze wet  in de wetgeving ten aanzien van geluidhinder en geurhinder de definities van onder meer het begrip ‘woning’ aan. Waar nu de Wet geluidhinder het begrip ‘woning’ definieert als ‘een gebouw dat voor bewoning gebruik wordt of daartoe bestemd is’, wordt de aangepaste definitie gericht op het planologische regime om te bepalen of een gebouw daadwerkelijk als een ‘woning’ moet worden beschouwd; het element dat ook sprake is van een ‘woning’ als een gebouw – ongeacht de aard of bestemming daarvan – als zodanig wordt gebruikt, komt te vervallen.

Ook in de Wet geurhinder en veehouderij wordt de planologische status als toetsingskader verduidelijkt.

Voor wat betreft luchtkwaliteit behoeft titel 5.2 van de Wet milieubeheer geen aanpassing. Correcte toepassing van de Handreiking fijn stof en veehouderijen is in dit verband toereikend.

Tot slot zullen parallel aan dit traject tot aanpassing van formele wetten waar nodig ook in lagere regelgeving (algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen) soortgelijke wijzigingen worden doorgevoerd, bijvoorbeeld in het Activiteitenbesluit.

De ‘plattelandswoningen’

Er is besloten om in wet- en regelgeving géén aparte categorie ‘plattelandswoningen’ te introduceren. Waar juist wordt gestreefd naar vereenvoudiging van het omgevingsrecht, past de introductie van een nieuwe deelcategorie woningen daar niet in.

Dat betekent dat in het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning de ‘plattelandswoningen’ aangeduid kunnen blijven/worden als ‘agrarische bedrijfswoning’ of eventueel ‘voormalige agrarische bedrijfswoning’. Uit de regels van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning moet dan duidelijk worden dat deze woning (tevens) bewoond mag worden door iemand die geen functionele binding met het nabijgelegen agrarische bedrijf heeft.

In de hiervoor beschreven constructie wordt het planologisch toegestaan om de agrarische bedrijfswoning (tevens) door niet functioneel met het bedrijf verbonden derden te laten bewonen. Het is desalniettemin niet de bedoeling dat dit ertoe zou leiden dat de woning op grond van die planologische regeling toch als burgerwoning wordt aangemerkt én beschermd. Daarom wordt in deze wet expliciet geregeld dat de (voormalige) agrarische bedrijfswoning die (tevens) door derden bewoond mag worden, voor wat betreft de vergunningverlening aan dat bijbehorende agrarische bedrijf beschouwd wordt en blijft worden als onderdeel van die inrichting.

Gemeentelijke besluitvorming

Procedure

De Wet Plattelandswoning voorziet niet van rechtswege in de omzetting van een (voormalige) agrarische bedrijfswoning in een ‘plattelandswoning’. De besluitvorming over de plattelandswoning, dus over de keuze om aan een agrarische bedrijfswoning wel of juist geen ruimere bewoningsmogelijkheden toe te kennen, betreft een normaal ruimtelijk besluit, volgens de procedures zoals opgenomen in de bestaande wetgeving (Wet ruimtelijke ordening, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat een bedrijf of een andere belanghebbende een verzoek kan doen om een (voormalige) agrarische bedrijfswoning ruimere bewoningsmogelijkheden te geven; dus aan te merken als ‘plattelandswoning’. Het is aan de gemeente om aan zo’n verzoek wel of geen gehoor te geven.

Ook de normale inspraak- en rechtsbeschermingsmogelijkheden voor belanghebbenden (bewoners, omwonenden, naburige bedrijven etc.) maken deel uit van deze ruimtelijke besluitvormingsprocedure. Het wetsvoorstel brengt hierin geen verandering.

Beleid

De besluitvorming door het gemeentebestuur kan worden ondersteund met ruimtelijk beleid inzake plattelandswoningen. Aan het gemeentebestuur wordt daartoe geen verplichting opgelegd.  Wel wordt het opstellen van een beleidskader aangeraden als toetsingskader voor verzoeken tot omzetting van agrarische bedrijfswoningen of eventueel andere agrarische opstallen in plattelandswoningen. In zo’n beleidskader kunnen allerlei relevante aspecten een plek krijgen, bijvoorbeeld:

  • de karakteristiek van het gemeentelijke buitengebied en de voorgenomen ontwikkelingsrichting daarvan,
  • de cultuurhistorische waarde van het landschap en de bebouwing,
  • de relatie met de lokale woningmarkt,
  • de leefbaarheid van het platteland,
  • gezondheidsaspecten (de ontwikkelingen rond Q-koorts). Het wetsvoorstel bevat geen wettelijke normen ter bescherming van de gezondheid. Het is daarom des te belangrijker dat de gemeente dit aspect zorgvuldig betrekt bij de te maken afweging,
  • de karakteristiek van het gebied,
  • de functionele kenmerken van het gebied,
  • de redelijkerwijs te voorziene bedrijfsontwikkelingen van het bijbehorende bedrijf

Van belang is in ieder geval dat bij ruimtelijke besluitvorming onderbouwd dient te worden dat ter plaatse van de woning nu, maar ook in de toekomst, een goed woon- en leefklimaat geboden kan worden.

Conclusies:

  • De Wet Plattelandswoning maakt het voor gemeenten makkelijker/aantrekkelijker om burgerbewoning in voormalige agrarische bedrijfswoningen toe te staan;
  • Het betreffende agrarisch bedrijf wordt hierdoor niet beperkt in de bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden
  • Er is wel een gemeentelijk – ruimtelijk – besluit voor nodig met alle inspraak- en rechtsbeschermingsmogelijkheden
  • Een particulier kan het verzoek om de voormalige agrarische bedrijfswoning om te zetten naar een ‘plattelandswoning’ indienen
  • Voor de gemeente is het verstandig om hiervoor een algemeen toetsingskader te formuleren
  • Deze wet  heeft uitdrukkelijk niet betrekking op de ‘gewone’ burgerwoningen in het buitengebied
  • De wet heeft alleen betrekking op situaties waarin de agrarische bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf wordt voortgezet. Bij beëindiging van het agrarisch bedrijf kan de aanduiding ‘plattelandswoning’ niet gebruikt worden.

RO Connect is u graag van dienst bij het indienen van het verzoek om de (voormalige) agrarische bedrijfswoning om te zetten naar een ‘plattelandswoning’.